Na het complex Kossel I (1921-22) in Rotterdam en Tuindorp Oostzaan is Betondorp de derde Nederlandse buurt waarin veel met beton is gebouwd. Op papier heet de wijk Tuindorp Watergraafsmeer. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), een van de voorlopers van de PvdA, liet Betondorp volgens hetzelfde principe als Tuindorp-Oostzaan en andere tuindorpen aanleggen. De woningen hebben voor- en achtertuinen en waren bedoeld voor de ‘betere’ en geschoolde arbeiders en ambtenaren. Opzichters van de Gemeente en woningbouwverenigingen houden toezicht op de wijk, bewoners en huurwoningen.
Na oplevering groeit Betondorp uit tot een levendige buurt met winkels en eigen (sociale) voorzieningen als een bibliotheek. Kerken en kroegen worden aanvankelijk geweerd. In de jaren ’50 vergrijst de buurt. De oorspronkelijk jonge bewoners van Betondorp zijn zo gehecht aan hun wijk dat ze niet willen verhuizen. Verenigingen worden opgeheven door de hoge leeftijd van hun leden en winkels en openbare voorzieningen verdwijnen. De criminaliteit stijgt. In de jaren ’90 staat de buurt bekend als dorp van mopperende bejaarden.
Door de verkoop van woningen is de bevolking van Betondorp in 2024 verjongd en leeft de buurt weer. De oude bewoners rekenden op welzijnswerk, de nieuwkomers nemen zelf initiatieven. In de lijn van zijn eerdere ‘historiseringsproject’ in de Indische Buurt wil Schravendeel met zijn boek de bewoners van Betondorp bekend maken met de geschiedenis van hun buurt. Uitgangspunt is dat het verleden van openbare ruimte mensen met elkaar verbindt. De eerste exemplaren van Een geschiedenis van 100 jaar Betondorp zijn gratis onder bewoners verspreidt. Het boekje is ook te koop bij de Linnaeusboekhandel en kost 5 euro.