Doordat Gisela’s stiefvader bij de spoorwegen werkte, kon zij gratis reizen in de trein. Gisela was niet vaak in de crèche; ze haalde kinderen op van hun adressen in Amsterdam en bracht ze naar onderduikadressen. Hierbij werkte zij nauw samen met de Utrechtse studente Hetty Voûte. Een standbeeld in station Utrecht was ontmoetingsplek voor de groepsleden. Ze maakten gebruik van een herkenningsfluitje.
In juni 1943 werden Gisela en Hetty gepakt. Via Kamp Haaren en Kamp Vught kwamen zij in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. Ze hielpen kampgenoten de moed erin te houden door het zingen van zelfgeschreven liedjes onder de namen Pooh&Piglet. Vlak voor de bevrijding werden ze door het Rode Kruis naar Zweden gebracht.
Hetty Voûte was vanaf de oprichting bij het Verzetsmuseum betrokken. Voor een tentoonstelling over studentenverzet in 1990 (Heden geen college) bracht Hetty het museum met Gisela in contact. Gisela Wieberdink-Söhnlein droeg later bij aan een tentoonstelling over de redding van Joodse kinderen in 2005 (Dag Pap, tot morgen), over haar studiegenoot Hannie Schaft en de zusjes Oversteegen in 2008 (Drie meiden in verzet) en over borduurwerken in gevangenschap in 2011 (Elke dag een draadje).
In 1988 kreeg Gisela Wieberdink-Söhnlein voor haar hulp aan vervolgde Joden de Yad Vashem onderscheiding toegekend.
Gisela was nuchter, doortastend en vrolijk. Over haar keuze voor verzet zei ze luchtig: “Het moest gewoon gebeuren.”