'Midden op straat werd filmmaker Theo van Gogh op gruwelijke wijze vermoord door een jonge moslimfundamentalist uit Amsterdam West. Door deze daad werd het tolerante klimaat van Amsterdam in één klap tenietgedaan. De multiculturele samenleving en het gedoogbeleid kwamen hevig onder vuur te liggen.
Theo van Gogh fietste door de Linnaeusstraat, toen de 26-jarige moslim Mohammed Bouyeri hem neerschoot en vervolgens de keel doorsneed. Het was half negen ’s ochtends, 2 november 2004. Op het lichaam liet de moordenaar een dreigbrief achter, gericht aan Ayaan Hirsi Ali. Deze Somalisch-Nederlandse politica van islamitische afkomst had samen met Van Gogh de film Submission gemaakt. Daarin werden Koranteksten geprojecteerd op naakte vrouwenlichamen: de film was een aanklacht tegen het ‘vrouwonvriendelijke’ karakter van de islam. Bouyeri liet weten dat Hirsi Ali het volgende slachtoffer zou zijn. Hij bedreigde ook de joodse kliek die het land zou beheersen, waaronder Job Cohen, de burgemeester van Amsterdam.
Amsterdam was geschokt. Op de plek van de moord legden mensen in de dagen erna van alles neer ter herinnering aan Theo van Gogh. Er was een schrijfblok opgehangen, zodat mensen ter plekke hun hart konden luchten op papier. Anderen hadden thuis hun boodschap ingelijst of geplastificeerd. Er lag een speelgoedaapje met twee pleisters over zijn mond. Iemand had een bordje neergezet met de tekst: ‘Op 2 november is hier Nederland gestorven. Ik ben opeens een totale vreemde in mijn eigen land.’ Er lagen veel bloemen en pakjes sigaretten als eerbetoon aan de kettingrokende Van Gogh. En een nieuwe Loesje: ‘Allah is groot genoeg om tegen kritiek te kunnen.’
Dezelfde avond werd op de Dam een wake gehouden. Twintigduizend mensen waren aanwezig. Cohen riep de aanwezige Amsterdammers op ‘om hier duidelijk te zeggen wat wij vinden van deze gruwelijke moord’. Met een lawaaidemonstratie gaven mensen gehoor aan zijn oproep.
Tot aan de moord had Amsterdam, vergeleken met andere wereldsteden als New York, Londen of Berlijn, een vriendelijk klimaat weten te bewaren. In een aantal opzichten heerste er zelfs de sfeer van een vriendelijk dorp. Toen in 1997 de Europese politieke elite in de stad was om een belangrijk verdrag te tekenen, was de beveiliging pittig. Desondanks konden de doorgaans zwaar bewaakte politici ‘gewoon’ een stukje fietsen door de stad.
De stad was trots op de tolerantie, die haar al eeuwen zou kenmerken. Het beleid van het stadsbestuur was doorgaans links-liberaal. Normafwijkend gedrag werd als het even kon ‘gedoogd’. Het relatief geringe geweld in de stad zou het resultaat zijn van dit even gematigde als verstandige beleid. Zo zou ook de radicalisering onder islamitische jongeren wel uitdoven, was de gedachte.
Door de gewelddadige dood van Van Gogh was de stad haar verdraagzame imago in één klap kwijt. Achter de verontwaardiging over de moord en de boosheid over de aantasting van het recht op vrije meningsuiting, speelde bovendien wellicht nog een diepere verontrusting een rol. Steeds duidelijker bleek dat er veel ‘korte lontjes’ in de stad rondliepen, bereid tot ‘zinloos geweld’, opgefokt door het gebruik van ontremmende drugs, radicale opvattingen en voorzien van wapens. Door dat besef groeide het gevoel dat in Amsterdam ‘leven en laten leven’ niet langer de vanzelfsprekende cultuur was en ‘de boel bij elkaar houden’ niet eenvoudig zou zijn.'
Uit de Canon van Amsterdam, Amsterdam 2008, uitgeverij Boom, onder redactie van professor Piet de Rooy en Emma Los. De Canon is gemaakt op initiatief van, en mede betaald door, de gemeente en geeft de geschiedenis van de stad weer in 50 vensters.