AMSTERDAM - Terugkijkend op het leven van de inmiddels bijna 80-jarige Philip Staal, overvalt je een gevoel van treurnis. Verdriet om verloren ouders en een leven in Joodse weeshuizen. Staal heeft de Tweede Wereldoorlog overleeft maar de prijs was hoog.
Op 20 mei 1943 brengt een vrouw haar jonge neefjes, Philip en Marcel Staal, naar een veilig onderkomen. Hun ouders, Anna en Isaac, waren voornemens de dag erna onder te duiken. Die kans werd hen echter ontnomen; zij werden verraden, door de Duitsers opgepakt en op 11 juni 1943 in Sobibor vermoord.
Net als zovele andere Joodse kinderen die hun ouders verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog, groeiden Philip Staal en zijn broer op in Joodse weeshuizen. Daar werd dan ook het vermogen beheert. De gelden verdwenen echter voor een groot deel en kwamen niet volledig in handen van de oorlogswezen terecht.
De jongens groeiden op en emigreerden om beurten naar Israël. Philip op zijn 22ste; zijn broer woonde daar al sinds 1959. Philip ging in 1972 tijdelijk terug naar Nederland om Economie te studeren waarna hij, terug in Israël, zijn eigen bedrijf startte. De vele barre herinneringen lieten vooral Philip echter niet los en eind vorige eeuw besloot hij samen met Abraham Roet Platform Israël op te richten. Philip is, vanuit zijn rol als vertegenwoordiger van dit platform al sinds 1998 betrokken bij de onderhandelingen en verdeling van de Joodse tegoeden.
De manco’s in het naoorlogse rechtsherstel (1945-1970), waaronder het feit dat nimmer werd onderzocht wat er met het vermogen van de vele oorlogswezen gebeurde, stoorde Philip waarop hij besloot tot zijn eigen, diepgravende onderzoek. De resultaten publiceerde hij, gecombineerd met zijn eigen levenservaringen, in Mijn erfenis.
Wij werden in de gelegenheid gesteld de auteur van het belangwekkende boek Mijn erfenis, enkele vragen te stellen.
Allereerst brachten wij de viering van 75 jaar vrijheid ter sprake en vroegen Philip welk gevoel deze ‘viering’ bij hem oproept. Zijn antwoord komt met enige aarzeling: “Ik weet niet wat ik daarop moet antwoorden. Wat valt er te vieren? Moet het gevierd worden dat de Minister President van Nederland na 75 jaar zijn excuses heeft aangeboden voor het aandeel van de Nederlandse overheid in de oplossing van het ‘Joodse vraagstuk’? Moeten we vieren dat het Naoorlogse rechtsherstel nog steeds niet afgerond is? Hoe de Joden behandeld werden toen ze terugkwamen uit de kampen? Er valt voor ons niets te vieren. Ik ben dankbaar dat mijn onderduikmoeder, met gevaar voor eigen leven en dat van haar familie, het leven van zes Joodse kinderen heeft gered.”
Onze volgende vraag betreft het uitgebreide onderzoek van Philip waarbij hij veel misstanden aan het licht bracht. Dat resulteerde zelfs op enig moment tot een onderzoek waarbij een forensisch schriftexpert verklaart dat de volmacht, die door zijn broer Marcel getekend zou zijn, naar alle waarschijnlijkheid, vals was. Een zoveelste bewijs van ‘gesjoemel’. Onze vraag: Buiten dat dat uiterst schokkend is, moet het jullie ook enorm boos hebben gemaakt. Je dient een claim in bij het Joods Maatschappelijk Werk. Hebben die het geld ooit uitgekeerd? Philip: “Ik was niet kwaad. Ik was teleurgesteld dat we ook na de oorlog beroofd zijn van een deel van ons vermogen door geloofsgenoten. Joods Maatschappelijk Werk (JMW) heeft niets uitgekeerd naar aanleiding van onze claim. Ze hebben zelfs niet het fatsoen gehad om inhoudelijk te reageren op onze claim die gebaseerd is op mijn goed gedocumenteerde onderzoeksrapport Be-Ezrath Ha-Jeled (Met de hulp van het kind). Bovendien heeft JMW in een rechtszaak, aangespannen door mijn broer en mij, om de fusie met de Joodse voogdijinstellingen te voorkomen (2004), zich beroepen op verjaring. Nog een teleurstelling.”
Er is in de afgelopen tijd veel aandacht geweest voor geroofd Joods vastgoed. Het is opvallend dat daarbij nauwelijks gewag wordt gemaakt van alle gelden die van de Joodse oorlogswezen werden geroofd. Wij vroegen Philip: Het mag jouw missie genoemd worden om juist dat aspect te behandelen. Wat moet er naar jouw mening gebeuren? Philip antwoordt: “Inderdaad is er de laatste maanden, terecht, veel geschreven over de tekorten in het naoorlogse rechtsherstel van onroerende goederen. Graag leg ik uit hoe dit kon gebeuren: Het naoorlogse rechtsherstel was gebaseerd op Koninklijke Besluiten die door de Nederlandse regering in ballingschap in London waren opgesteld. Voor de uitvoering van deze besluiten werd, om de gewone rechter tegen overbelasting te beschermen, een bijzondere rechtspraak ingevoerd. Het rechtsherstel werd uitgevoerd door een speciaal voor dit doel opgerichte instantie ‘de Raad voor het Rechtsherstel’, die uit zes afdelingen bestond, te weten Rechtspraak, Effectenregistratie, Beheer, Voorzieningen van Afwezigen, Voorzieningen voor Rechtspersonen en Onroerende Goederen.
Vier van deze zes afdelingen hielden zich min of meer aan het Koninklijk besluit E-100. De afdelingen effectenregistratie en onroerende goederen legden deze wet naast zich neer en boycotten hiermee het naoorlogse rechtsherstel (vanaf 1945 tot het begin van de jaren 1970). Voor deze twee onderdelen was het naoorlogse Wetsbesluit F-272 van 16 november 1945 in het leven geroepen. Maar de uitvoering en het toezicht op deze nieuwe wet werd uitbesteed juist aan die beroepsgroepen die wezenlijke rollen hadden vervuld bij het ontstaan van dat onrecht, waarbij je je waarlijk kunt afvragen of je daarmee niet ‘de kat op het spek bindt’.”
Op 2 juni 2005 werd de wezen-organisatie, waar Philip voorzitter van was, uitgenodigd voor een gesprek in het gebouw van de Irgoen Olei Holland (IOH) in Tel Aviv. Het zou een herhaling van zetten worden. JMW’s standpunt bleek onveranderd; zij had e.e.a. slechts wat netter verpakt. Het gesprek ontaarde in een discussie waarbij de ‘nette verpakking’ al snel een farce blijkt. Met al zijn parate kennis weet Philip alle oneigenlijke argumenten te pareren. Van den Bergh (destijds voorzitter van JMW) komt niet veel verder dan van de broers Staal eisen dat zij uitspraken terugnemen, hetgeen zij vanzelfsprekend niet doen aangezien zij het bewijsbare gelijk aan hun kant hebben.
Philip constateert dat het tijd wordt dat JMW financieel en wetenschappelijk onderzocht wordt aangezien hij sabotage vermoed en zijn vermoeden zelfs met bewijzen kan staven. Wanneer Van den Bergh de sabotage in alle toonaarden ontkent weerlegt Philip e.e.a. met het feit dat het als zodanig is verwoord door Abraham Roet (destijds voorzitter Stichting Platform Israël) en beaamt door Hans Vuijsje (destijds (Algemeen directeur-Bestuurder JMW en adviseur van het Centraal Joods Overleg (CJO))’. Laatstgenoemden zijn van mening dat het jongste rechtsherstel door zowel het CJO als Platform Israël ervaren werd als strijd tussen Joden en niet-Joden en onenigheid in eigen kring moest worden vermeden, hetgeen duidelijk maakt waarom er vanuit het Centraal Joods Overleg destijds niet op aangedrongen werd, bij de Commissie-Van Kemenade, die immers het hele rechtsherstel tegen het licht zou houden, ook de zaak van de Joodse oorlogswezen te laten onderzoeken.
Philip vraagt tenslotte aan Hans Vuijsje wat er werd bedoeld met ‘onenigheid in eigen kring’, terwijl het, bij de Commissie Scholten, ging om een wetenschappelijk onderzoek; om waarheidsvinding? Philip voegt de veronderstelling daaraan toe dat men de uitkomst van dit onderzoek feitelijk wel weet en dat er daarom vanuit Joodse kring niet op werd aangedrongen bij de Commissie Van Kemenade om dit gedeelte van het rechtsherstel te laten onderzoeken?’ Een lang stilzwijgen luidt het einde van het gesprek in…
Ook Philip zwijgt een moment na deze terugblik die feitelijk te verbijsterend voor woorden is. Dit onderwerp behandelt Philip ook in zijn boek. Hij spreekt daarna de hoop en verwachting uit dat de aandacht die er momenteel is voor het geroofde onroerend goed van de Joden, een late, maar welkom, reactie is op Mijn erfenis. Wij delen die hoop van harte!
Tenslotte een vraag waar wellicht velen het antwoord op willen weten. Voor aanvang van dit interview vertelde Philip dat hij zijn strijd niet levert c.q. heeft geleverd om er zelf voordeel van te hebben. Wij vroegen hem: “Met het bereiken van wel resultaat ben jij tevreden ofwel wanneer kun je zeggen dat het al jouw inspanningen waard is geweest?”
Philip antwoordt: “Het uitgangspunt van de Joodse partijen bij de onderhandelingen met de overheid, verzekeraars, beurs en banken (eind vorige eeuw) was dat de overeenkomsten twee belangrijke elementen moeten bevatten namelijk morele restitutie in de vorm van excuses en materiële restitutie gebaseerd op historisch-financieel onderzoek.
Ik ben tevreden indien Joods Maatschappelijk Werk – de rechtsopvolger van de Joodse voogdijinstellingen – in de spiegel kijkt en de bovenvermelde twee punten alsnog aanvaard en de Joodse oorlogswezen morele restitutie én materiële restitutie geeft.
JMW heeft dit principe echter al in 2004 verworpen door zich te beroepen op het recht van verjaring. Ook lichtte Joods Maatschappelijk Werk – in dezelfde rechtszaak – justitie bewust valselijk voor om de onverkwikkelijke feiten van hun voorgangers in nevelen te hullen. JMW heeft daarvoor ongetwijfeld goede redenen. Maar het blijft toch merkwaardig, aangezien deze stichting zich tegenover derden altijd op het standpunt stelt dat het moreel verwerpelijk is zich in kwesties over de Tweede Wereldoorlog te beroepen op verjaring. Het kan/zal toch niet waar zijn dat Joods Maatschappelijk Werk ‘met twee maten meet’: één voor de overheid en de financiële instituten en een andere voor zichzelf accepteert. Ziet JMW dan alleen de splinter in andermans oog….?”
Weinig hoop derhalve op een situatie waarin JMW op haar stelling terugkeert en doet wat zij moet doen. En toch, hoop doet leven…
Mijn erfenis wordt als paperback van 344 pagina’s uitgegeven door Eburon onder ISBN-nummer 9789463011020 en als
eboek onder ISBN-nummer 9789463011051.