AMSTERDAM - Juliette van Nes (1955), studeerde Franse letterkunde aan de Universiteit Aix- Marseille in Frankrijk en volgde de opleiding Tolk Vertalen Frans aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ze was lange tijd werkzaam als docent Frans in het MBO en schreef diverse leermodules.
Tien jaar geleden ging Juliette met vervroegd pensioen. Vanaf dat moment kreeg haar schrijven een geheel andere betekenis. Via het schrijven van vele korte verhalen ging zij langzaam maar zeker richting het idee voor haar debuutroman De vrouw met de schelp.
Een gesprek aan het water…
Ik was onlangs in de gelukkige omstandigheid om de auteur van dit, zo enthousiast ontvangen, debuut enkele vragen te stellen.
Natuurlijk hebben we allemaal te maken met de Corona-maatregelen en moesten Juliette en ik afspreken op een plek waar we de 1,5 meter regel in acht konden nemen. Gelukkig was het heerlijk zomers weer en spraken wij af in de woonplaats van Juliette, Amsterdam. Op een heerlijk terras aan het water, leek er een plek voor ons gereserveerd.
Wanneer we allebei voorzien zijn van een drankje, vraag ik Juliette waarom zij heeft gekozen voor het schrijven onder een pseudoniem. Juliette, of moet ik Julia zeggen?, reageert: “Julia is feitelijk geen pseudoniem. Officieel heet ik namelijk Julia, ik ben vernoemd naar een tante die stierf in een Jappenkamp. Een verhaal op zich.”
Oké, voor zover het pseudoniem, of liever gezegd, de naam van Juliette. Dan naar De vrouw met de schelp. Het is Juliettes’ debuutroman en het boek is uitstekend ontvangen. In een van de recensies die er inmiddels over haar boek zijn geschreven, staat te lezen: ‘waar was deze auteur al die tijd?’.
Natuurlijk leg ik Juliette deze lezersvraag voor. Haar reactie: “Ik werkte als docent en had het daar heel druk mee. In eerste instantie was ik in dienst bij het Centrum Vakopleiding waar veel oudere cursisten kwamen en veel immigranten die in ons land een (nieuw) vak moesten leren. Ik gaf er lessen informatica: Word, Acces, Excel, secretariaatspraktijk en Frans. Voor de Franse lessen en voor secretariaatspraktijk schreef ik bovendien de modules. Een plezierige tijd waarbij ik een goede band wist op te bouwen met veel cursisten.
Tja, en toen moest ik zo nodig in Amsterdam gaan werken. Feitelijk omdat ik er geen zin meer in had om elke dag ’s morgens om zes uur op te staan. Ik ging, als docent Frans, werken in het regulier onderwijs. Ik had duidelijk geen benul. Wat een ramp was dat. Bovendien vond ik het uiterst saai en natuurlijk had dat zijn weerslag op de leerlingen. Het gevolg was dat ze gingen ‘keten’. Je begrijpt waarschijnlijk dat ik met deze carrièreswitch niet veel ben opgeschoten. Nee, ik hoefde niet meer om zes uur op, maar als ik ’s avonds thuiskwam had ik nog maar één behoefte: benen op tafel en de televisie aan.”
Op die ‘thuissituatie’ haak ik in. Er is weinig of niets bekend over Juliettes’ privéleven en ik vraag haar hoe haar gezinssamenstelling eruit ziet; althans, wanneer ze dat wil prijsgeven. Juliette: “Mijn privéleven? Ach, dat is niet zo spectaculair. Ik heb een partner, hij woont in het centrum. Daar is hij erg aan verknocht en wanneer wij samen zijn, was dat tot voor kort meestentijds bij hem. Door de Corona maatregelen is er veel minder te beleven in de stad en komt hij vaker bij mij. Ik heb weliswaar een klein appartement maar het ligt wel midden in het groen; best bijzonder voor Amsterdam! Ik heb dus een soort ‘best of both worlds’. Ik woon in een wereldstad, maar word wel omringt door groen, zingende vogels en allerlei andere dieren. Het is een plezierige thuishaven, maar ik ga ook graag op reis. Nu snak ik alweer naar een volgende reis.”
Onlangs presenteerde Juliette haar debuutroman bij de Amsterdamse Boekhandel. Het eerste exemplaar reikte zij uit aan Theodoor Bolten. Ik vraag haar naar de relatie met hem. Juliette legt uit: “Theodoor is mijn buurman en goede vriend. Filosoof en theoloog. Hij kent veel Nederlandse schrijvers en schrijfsters of kende ze in de tijd dat hij werkzaam was op de universiteit. Theodoor had al eerder proeven van mijn roman gelezen en daar commentaar op gegeven. Hij is kritisch zonder kwetsend te zijn en dat vind ik prettig.”
Op Juliettes’ website staat een tweetal motto’s, te weten ‘Streeft naar originaliteit door inspiratie uit het alledaagse’ en ‘Ik houd van de natuur, maar ik moet er wat bij te drinken hebben’ (van Willem Kloos) en natuurlijk ben ik heel benieuwd waarom deze twee motto’s haar zo aanspreken. Juliette: “Dat eerste motto; hoe zie ik dat? Dat is een goeie. Feitelijk is het niet zozeer een streven. Het gaat vanzelf; ik kijk met fantasie om mij heen en gebruik wat ik waarneem.
Het citaat van Willem Kloos spreekt mij aan omdat ik graag op een bank, terras, balkon zit en naar het jonge en oude groen en naar de dieren kijk maar wel vanaf een afstand. Ik heb er een hekel aan tussen veel mensen te lopen. Sinds de Corona-crisis trekken er massa’s mensen de natuur in en daar doe ik dus niet aan mee. Ik zit liever met mijn partner of vrienden/vriendinnen aan een tafeltje iets te drinken of te eten en prettig te converseren. Dat doet mij er ook aan denken dat ik niet houd van 'small talk' of liever gezegd, ik weet niet hoe dat moet. Al dat geneuzel.”
Nog nagrinnekend om dat ‘geneuzel’ vuur ik mijn volgende vraag op Juliette af en daarvoor gaan we weer even terug naar De vrouw met de schelp; een verhaal “Ik houd niet van 'small talk', of liever gezegd, ik weet niet hoe dat moet. Dat maakt van mij geen kroegtype. Al dat geneuzel.” dat gaat over haar voorouders. Ik wil graag weten of de basis voor dit verhaal al lang in haar hoofd zat. Ook ben ik benieuwd of Juliette er veel research voor heeft moeten doen of dat alle feiten voorhanden waren?
Juliette vertelt: “Het verhaal over mijn grootmoeder, die overigens mijn betovergrootmoeder bleek te zijn, zat al geruime tijd in mijn hoofd. Mijn vader en oom vertelden dikwijls verhalen over haar en zeiden ook telkens dat ik op haar lijk. Die verhalen én de gelijkenis, intrigeerden mij. Nadat ik mij had teruggetrokken uit het onderwijs, drongen die verhalen zich weer op en allengs kreeg ik meer het gevoel dat er iets niet klopte. Ik ging op onderzoek uit. Een hele klus, maar uiterst boeiend.
Door de roots van mijn betovergrootmoeder, kwam ik onder meer terecht op het Gipsy Festival in Tilburg. Een mooi evenement dat helaas niet meer bestaat.Ik ontmoette daar Lala Weis; een Nederlandse activiste en bestuurder die zich inzet voor de rechten van de Sinti en Roma in Nederland. Mijn pogingen om een afspraak met haar te maken, liepen helaas op niets uit, dus moest ik het doen met die korte ontmoeting.
Soms meen ik overigens trekken te herkennen van die zigeunerafkomst. Niet alleen bij mijzelf, maar ook bij mijn zus en de rest van de familie van mijn vaders kant. Dat realiseerde ik mij voor het eerst tijdens een optreden van violist Nello Miranda, de bekendste zoon van de befaamde Sinti-muzikant Tata Mirando. Tijdens dat optreden voegden op enig moment zijn kleinkinderen zich bij ons. Toen herkende ik ineens diverse gelaatstrekken van de gezichten uit mijn kindertijd.”
Wanneer we de bediening nog om een kop koffie vragen, realiseer ik mij dat we de, mij toegezegde, tijd inmiddels ruim hebben overschreden. Toch heb ik nog twee laatste vragen in mijn ‘boekje’ staan:
De vrouw met de schelp is bijzonder goed ontvangen. Had je dat verwacht of heeft het je overdonderd? Juliette blijft vrij nuchter onder de goede ontvangst van haar debuut: “Ik had het niet verwacht. Maar we zijn er nog niet. Ik ben niet overdonderd maar blij met de al die goede reacties. Tot nu toe.”
Als laatste vraag een haast onvermijdelijke: is Juliette al bezig met een volgende roman en zo ja, wil zij een tipje van de sluier oplichten over het onderwerp? En jawel…..!: “In mijn hoofd ben ik met een volgende roman bezig. Het zal zich meer in deze tijd afspelen met invullingen uit het verleden maar ook met een zekere mystiek misschien....”
Na het fijne bericht dat er dús een volgende roman komt van deze getalenteerde auteur, bedank ik Juliette voor haar tijd en het uiterst plezierige gesprek.