De man werd ervan verdacht opdracht te hebben gegeven voor een liquidatie in Antwerpen in de nacht van 8 op 9 mei 1993. Bij de moordaanslag kwamen twee personen om het leven. Zij werden beschoten terwijl ze in een auto zaten. Drie van de uitvoerders van deze aanslag zijn (onherroepelijk) veroordeeld in het eerdere proces dat draaide om een reeks liquidaties, het Passage-proces.
Onvoldoende bewijs
Het hof stelt vast dat het dossier geen rechtstreeks bewijs bevat tegen de man. De verklaringen van een kroongetuige, die in het Passage-proces een belangrijke rol speelde, vindt het hof in deze zaak niet bruikbaar voor het bewijs. Hij wilde zich in deze strafzaak niet door het hof en de verdediging laten ondervragen. Het dossier bevat nog wel andere getuigenverklaringen. Het hof vindt echter dat deze onvoldoende als bewijs dienen. Zij zijn alle 'van horen zeggen'. Nader onderzoek is inmiddels niet meer mogelijk. De feiten dateren van 32 jaar geleden, een lange tijd. Sommige getuigen zijn inmiddels overleden en bij anderen is het geheugen aangetast.
Het dossier bevat ook telecomgegevens, waaruit blijkt dat er telefonisch contact was tussen de man en het mannelijke slachtoffer en tussen de man en de uitvoerders van de moordaanslag. Dit zou kunnen passen in het scenario dat de man de opdrachtgever van de liquidatie was, maar kan daar ook helemaal niets mee te maken hebben. De telecomgegevens vormen daarom ook onvoldoende bewijs. Er zijn bovendien ook aanwijzingen dat een ander de opdrachtgever was. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de man de opdrachtgever van de moordaanslag is en het hof spreekt hem daarom vrij.